Een hoogspanningsmast is soms net een mens. Nadat hoogste punt is bereikt komt onvermijdelijk de breedtegroei.
Dat het stadium van die breedtegroei niet per definitie meteen aanbreekt na het bereiken van de tophoogte
heeft Ot in het vorige deel al tactvol gezegd door de vergelijking met het postuur van auteur dezes als metafoor te gebruiken.
Het volgende deel van de bouwblog had eerder zullen komen, maar de netkaart V4.0 zat dat een beetje in de weg. Ach, hoogspanning is een brede hobby. (eh.. wát zeg ik nu?)
Bij een hoogspanningsmast is breedtegroei snel klaar. Even wat sleutelen en je hebt in een wip twee, vier of zes traversen erbij die trots alle kanten op steken waarheen je wilt, zoals ze hier bij Heseptwist in Duitsland demonstreren. Juist, zo is vakwerk bedoeld.
Terug naar Zwolle-Meeden. In dit deel gaat het over de bouw en het aanzetten van de 380 kV-traversen. De 110 kV-meelifters bleken nog boven verwachting lastig te zijn, en die komen in een apart deel.
Bij de bodem(plaat) beginnen
Na het bouwen van de broek, de rok, de toren en het topstukje staat er een soort Eiffeltoren in de hoek van het atelier van moeder de vrouw (lees: de constructiewerf). Of een soort van twee meter hoge fallus, zoals een niet nader te omschrijven jeugdig familielid het zich plompverloren liet ontvallen. Tsja, die vergelijking had ik zelf nog niet gemaakt. Maargoed, na een tegenopmerking over waar het hart vol van is en waar de mond dus van overloopt stond het weer 1-1 tussen ons.
Van alle drie torendelen bovenop elkaar heb ik helaas geen foto gemaakt. Stom, maar de vaste lezers weten maar al te goed hoe het is gesteld met de fotografiekunst van ondergetekende. Het idee met de mast in wording is wel duidelijk, daar moeten dringend wat traversen en isolators aan. Aan de toren zitten zijwaarts uitstekende knoopplaten netjes te wachten tot ze belast gaan worden. De bovenste waren het eerst aan de beurt. Niet dat dat een speciale reden had, maar je moet ergens beginnen. Bovenaan dan maar, met de kleinste traversen. Eén zware 380 kV-fasedraad en een bliksemdraad, dat is alles wat ze dragen.
Op de bouwtekening gaat het zoals vanouds. Dezelfde schaal, en reeds wiskundig gecorrigeerd voor vertekeningen. Latten afmeten, aftekenen en boren maar. En dan blijkt dat de traversebodem best wat weg heeft van de torenwand: na de twee randstaven moet er eerst zo snel mogelijk een kruis in om te voorkomen dat ze scheef zakken en je onbedoeld een quasimodotraverse krijgt.
Waar je nog van staat te kijken is hoe
klein de boventraverse eigenlijk is. Hij kan bijna rechtop onder het broekstuk staan - en dat terwijl de S+6 toch al zo'n lullige afgezakte broek op half zeven heeft.
Op zich niks aan de hand met kleine mastdelen, maar het nadeel is wel dat de bodemplaatlatten dan al snel veel te dik gaan lijken voor deze schaal. Dat effect bleek zo aanwezig te zijn dat ik na een paar rondjes ijsberen en het uitkafferen van een jeugdig familielid die mij en mijn problemen tot het summum van een zorgeloos leven verklaarde tot de conclusie kwam dat het zo niet kon. Voor de traversebodem moest er ander, dunner hoekprofiel komen.
Nu weten we dat de prijs van hoekstaal bij Conrad net zo hoog is als de masten van Lekkerkerk I. Dus het ligt voor de hand een andere oplossing te vinden. Er moeten concessies gedaan worden. Uit vroegere modelbouwtijden heb ik nog een behoorlijke hoeveelheid platijzers liggen. Met een klein hamertje en een eveneens klein bankschroefje (klein maar onmisbaar), enig geduld en wat doortraptheid kan je van die platijzers ook hoekijzers maken. In het vorige deel hebben we daar ook al wat van gebruikt in de balkonnetjes.
Toegegeven, het wordt nooit zo mooi en strak als gewalste hoekijzers of exemplaren die met een machinebank gezet worden. Maar je moet wat. En als je langzaam hamert en gerust een kwartier de tijd neemt om een meter van dit spul te fabriceren valt het eigenlijk best nog wel mee. En het is ook een heel stuk goedkoper zodat we budget overhouden voor een volgend modelbouwmastproject. Wie niet sterk, slim, rijk, machtig of een dief is, moet nu eenmaal zijn handjes gebruiken.
Dit soort hoekijzertjes zijn ongeveer de helft kleiner dan de gezette maat die ik uit Veenendaal heb. Een prima combinatie. Met wat zagen, boren en zigzaggen kan de traversebodem worden ingevuld. Het enige wat niet kon is de bout in het midden van de kruisen maken. Omdat de traverserand van (relatief) dik metaal gemaakt is en de afstand tussen beide kleiner dan 10 centimeter is zouden de kruisende staven ofwel krom trekken ofwel er zou een volledig buiten de schaal vallende waai tussen moeten. De keuze viel daarom op weglaten, en dat kan ook. Op de latten en knoopplaten accepteer ik geen concessies in dit model, maar op de boutjes immers wel.
Mede mogelijk gemaakt door de houten muur
Op het uiteinde van de traverse bevindt zich een van de meest duidelijke kenmerken van Zwolle-Meeden-Eemshaven: de stompe traversetop.
Door de traversetop stomp te maken zijn preekstoelen (zoals in de Oostring) overbodig. Peter zal er blij om zijn. Nu zijn de latten op deze plek niet bepaald dik van stuk. Ook hier is gebruik gemaakt van de zelfgemaakte, dunnere maat hoekijzers. Hapjes eruit kappen, bevestigingshoekstukken maken, de lengte goed uitmeten en een flinke slok koffie nemen, en klaar.
Wel even opletten dat het (zinloze) knoopplaatje op de bevestiging van de bliksemdraad er ook werkelijk in wordt gezet en dat de moeren goed vast zitten. En nee, die gaatjes in de plank zijn geen houtwurmen.
Na de traversebodem komen de trekschoren. Het inhangen daarvan is een bijzonder leuk, maar ook onverwacht delicaat klusje. Het belangrijkste is dat de traverse
perfect horizontaal komt te hangen, anders ziet het er niet uit. (Met een Maaswaaltje heb ik nooit veel gehad. ) Nu is er op de constructiewerf een handig hulpje voor dat soort dingen in de vorm van een houten muur met horizontale schrootjes. Die planken zijn horizontaal (zo te controleren met een waterpas) en het bureau is dat ook. Even een meter afstand nemen en de traversebodem ondersteunen met een stapeltje voorwerpen totdat deze perfect horizontaal is. En dan rap één terekschoor op lengte maken zodat het ding geen kant meer op zakt.
Railingterreur in het klein
Kijk eens goed naar wat er op een meter boven de traversebodem parallel aan de traverserand dwars door de trekschoren loopt. Wat is dat voor een stuk ijzer?
Railing! Want we moeten natuurlijk niet hebben dat de mensen van Spie of van A.Hak zich niet goed kunnen zekeren bij onderhoud, dan gaat de Arbodienst flippen. En ook vanuit modelbouwtechnisch oogpunt moet die railling er natuurlijk in, anders klopt het model niet. Dat lijkt makkelijk maar het valt een beetje tegen. Omdat het een dunne lat is moet die zelf gemaakt worden. Maar wanneer je een platijzer in een hoekijzer verandert door hameren ontkom je er niet aan dat hij een beetje krom uitloopt. Hameren is immers 'gewelddadig' en je krijgt altijd enige uitwalsing van het materiaal.
Bij de traversebodemlatten is dat effect minimaal omdat ze nooit langer dan een centimeter of vijftien zijn. Maar de railings zijn met gemak 30 tot 50 centimeter lang (afhankelijk van de verdieping) en dan is de kromtrekking duidelijk zichtbaar.
Dus na het klinken van de latten moeten ze eerst heel voorzichtig aan weer rechtgebogen worden door ze meermalen heen en weer door een smal sleufje op de bankschroef te trekken en een beetje te duwen in de tegenovergestelde richting.
Hierboven wordt het net geklonken hoeklatje zorgvuldig weer recht getrokken. Letterlijk, gewoon door er voorzichtig met een hand zachtjes aan te buigen, het ding daarna een centimeter te verplaatsen en dan hetzelfde te doen, en opnieuw en opnieuw en opnieuw... Bankwerken krijgt opeens een heel andere betekenis.
Pientere kleuter
En dan is de eerste traverse klaar. De andere kant heeft precies hetzelfde bouwplan, dus dat is makkelijk. Alleen het feit dat ik de eerste boventraverse al letterlijk
aan het bovenste torendeel had gezet voor ik aan de bouw van de tweede begon gaf wat problemen: het zwaartepunt bleek buiten de randstaven te vallen zodat het halffabrikaat omviel.
Daar ligt ie dan. Op zijn kant op het aambeeld. Niks aan de hand qua modelbouw natuurlijk. Maar op het moment dat ik met deze traverse bezig was hadden we het gezin van een nicht van me te logeren op het boerenerf. Het zoontje van dat gezin (jaar of zes) had al snel in de smiezen dat ik "iets verkeerds" had gedaan. Want dat het ding niet vanzelf bleef staan, dat was toch niet in orde?
Pienter ventje.
In het echt zou dit inderdaad gruwelijk fout gaan. De trekschoren zijn niet op druk van enig formaat berekend en ze zouden meteen uitknikken, waarna de traversebodem ter hoogte van de torenbevestiging ook zou knikken. Het gevolg zou een Zaltbommeltje worden. De schaal van het geheel (en de blikschaar als contragewicht) waren in dit geval voldoende om de problemen op te lossen op een manier die voor het kleuterbrein bevredigend was. Maar het zal me niets verbazen als het jochie in kwestie over een jaar of vijftien precies dezelfde carriére overweegt als Tom.
De tweede boventraverse heeft hetzelfde bouwprocedé als de eerste, dus daar gaan we niet te diep meer op in. In elk geval, na een aantal uren sleutelen ziet het tussenresultaat er zo uit:
Grmpf. Het lijkt nu wel een hamerop in plaats van een donaumast. Dat kan niet de bedoeling zijn. Voor de vorm (en om kattenpootjes op het papier te voorkomen) is een van de bouwtekeningen maar even opgerold en door het vakwerk heen gestoken. Waar moet je die anders laten met een nieuwe week colleges in aantocht?
Maar we doen niet aan HVDC. Dus de andere twee traversen moeten er ook aan om van dit gedrocht een echte 380 kV-donaumast te maken. Aan de slag, want dit zijn nog niet genoeg mastdelen.
Twee keer drie ton
De middentraversen zijn groter en ook zwaarder uitgevoerd dan de boventraversen. Het belangrijkste verschil zit hem in de trekschoor vlakbij de toren. Die is dubbel uitgevoerd met twee hoeklatten waarvan de flensen naar beide kanten uitsteken. In werkelijkheid is het geen wonder dat deze traverse veel sterker moet zijn. Als we een beetje rekenen aan de fasedraden komt daar een te dragen belasting van meer dan zes ton uit, en dan is het eigengewicht (ook een ton of vier) en de dynamische belasting nog niet eens meegerekend. En zelfs dat valt mee: een berekening aan de traversen van een grote kruisingsmast zoals die in Sliedrecht of Lekkerkerk komt op een nog hoger getal uit. In ieder geval, je fietst nooit meer onder een zware hoogspanningslijn door zonder even te slikken.
Zelfde procedé. Twee traverseranden, eerst een kruis erin en daarna de bodem vol leggen met zelfomgebogen, smalle hoeklatten. Relatief saai werk vergeleken met de trekschoren, maar het voordeel is dat de traversen mooi handzaam zijn en lekker op het bureau liggen. Dat is met grote delen zoals de rok wel anders.
Waar we aan voorbij zijn gegaan is dat er een binnenportaaltje met eveneens dubbel uitgevoerde hoeklatten in de traverse moet. Die nemen we mee in het volgende deel van de blog, want dit onderdeel was er de deels de oorzaak van dat de 110 kV-traversen véél moeilijker waren dan gedacht.
Belangrijk voor nu is de bevestiging van de fasedraden, want dat kan niet met hoeklatten. Het is tijd voor het op maat zagen, bijwerken en inhangen van het duurste onderdeel van het hele schaalmodel: het enige deel waar H-profielen zijn toegepast.
En omdat een gordijnrail te groot van schaal was, is er hier bezondigd aan het aanschaffen van een 7 mm messing H-profiel van Conrad. Dat ding is een halve meter lang en die kostte € 9,95. Het doet gewoon pijn om daar de zaag in te zetten, want alleen al die zaagsnede van 1 mm kost € 0,02 aan messing. (Hollanders...) De isolators zelf worden in een volgend deel nog wel besproken. Maar een detailfoto van de bevestiging mag niet ontbreken.
Uiteindelijk zitten alle vier traversen voor het 380 kV-deel eraan. Wie er een beetje klaar mee is zou kunnen zeggen: de mast is af. Immers, tussen 1995 en 2010 hebben de meeste masten tussen de nummers 29 en 120 er zo bijgestaan.
Tom kan dit uiterlijk wel waarderen, zo weet ik inmiddels. Zelf ben ik er altijd wat minder weg van geweest. Het gaf me een soort hoogwatergevoel, zo'n hele hoge mast met flinke poten en dan heel lang niks voordat de armen komen. Jeweetwel, zoals kinderen hun broek optrekken als ze op het strand in de net iets te koude golven gaan staan.
Dus we laten het niet bij de 380 kV-traversen, ook de 110 kV-meelifters worden aangezet zodat de mast zijn volledige bezetting zal dragen. Maar niet voordat er een paar foto's gemaakt zijn. Helaas speelt mijn aloude euvel weer op: Hans kan
niet fotograferen. De enige foto van de status quo op het beschreven moment waar de mast überhaupt herkenbaar op staat is deze.
In het volgende deel gaan we door met de nog onverwacht moeilijke 110 kV-meelifters. En als die er eenmaal aan zitten zijn we nog niet klaar, want dan moet er nog detailwerk, schilderwerk en wat beunhazerij aan de isolators komen. We sluiten deze keer af met een nieuw kattenplaatje, want de atelierkat is blijkbaar ook een mastengek.
Hooggespannen groeten,
Hans.